Jan Willems de Best (Abeel)
- Geboren: Omstr 1560
- Huwelijk: Marrigje Dirks 1
- Overleden: 26 aug 1620, Langerak ongeveer 60 jaar oud
Gegevens:
• Vermelding: Schepen, waarsman.
Slechts één maal wordt over Jan Hendriks geschreven en dat is in een akte voor het Hof van Utrecht.58 Hij blijkt te zijn overleden aan de gevolgen van een steekpartij die, als wij de advokaat van de dader moeten geloven, door hemzelf was uitgelokt. De dader Ningen Jans wordt hiervoor gestraft met levenslange verbanning uit de heerlijkheid Langerak en betaling van een hoge boete. Twee en een half jaar na deze gebeurtenis verzoekt de dader kwijtschelding van zijn zware staf. In het verzoekschriftaan het Hof van Utrecht vertelt de advokaat van de dader onder andere hoe het misdrijf was gepleegd. Het is daarbij niet ongebruikelijk om het slachtoffer af te schilderen als de echte 'slechterik', die het onheil over zichzelf heeft afgeroepen. De dader wordt dan beschreven als een goedmoedig persoon, die eigenlijk 'geen vlieg kwaad kan doen'. Als de familie van het slachtoffer zich niet tegen de kwijtschelding van de straf verzet, wordt die in een dergelijk geval dikwijls verleend. Ningen Jans belooft de verwanten van het slachtoffer schadeloos te stellen. Uiteraard zal hij ook een boete betalen en zullen de kosten voor het rechtsgeding voor zijn rekening komen. 'Die Staten van den lande van Utrecht doen te weeten allen jegenwoordigen ende toecommende, dat wij ontfangen hebben d'oetmoedige supplicatie van Ningen Jans gebooren tot Langerack. Inhoudende hoe dat hij suppliant alle zijn leeffdaech hem selven in alle stillicheijt ende gehoorsaemheijt onder zijn ouderen ende vrede onder zijn gebueren gedraegen hebbende, sulcx dat hij suppliant noijt zijn leeffdaech mit ijemant ter werelt twist gemaect off gehadt off daer voor geacht zijnde. Soe ist dienvolgende oick gebuert dat hij suppliant in julio anno XVc een ende tnegentich inden dorpe van Langeraeck mit zijn broeder Dierck Jans, Jan d'Best, Claes Rochus ende Claes Helmichs, Jan Cornelis ende Hubert Cornelis Vlaminck alle jonggesellen in Langerak vergeselschapt is geweest ten huijse van eene Wonnitgien, weduwe van wijlen Mathijs Sebastiaens, alwaer zij mitten anderen in alle eerlicke vruntschap ende vroelicheijt in twee parthijen een gelach gehouden hebben, sonder van eenich quaet te weeten. Ende alwast dat eenen Jan Henricx (wesende soe tschijnt een kijver ende twistsoecker) van den gelage niet en was. Soe is nochtans die selve droncken ende vol sijnde gecomen inde voors[chreven] herberge. Ende is aldaer tegens will van de weerdinneinden huijse ingestreecken ende heeft hem datelicken terstondt begeven in tvoors[chreven] geselschap, daer hij suppliant mede in alle vrede was vergadert ende mit twelck hij suppliant tot die tijt toe vrundelick vrolick geweest was ende wesende die voorschreven Jan Henricx alsulcx daer onder gecomen, heeft terstont qualick begonnen te spreecken. Seggende eerst tegens Claes Rochus een vant voorschreven geselschap: Wat doet ghij in ons gelach ende heeft mede voorts twist gemaeckt tegens Claes Helmichs, waermede hij harde kijvende woorden hebbende was tot vechten toe, ende sulcx heeft hij voorts tgeheele geselschap gestoort ende tselve geprovoceert ende de een voor ende dander nae gedreijcht ende qualick toegesproecken, seggende [...] ghij luijden sult noch genoch mit mij te doen hebben ende meer andere scheldige ende kijvelicke woorden. Sulcx dat die suppliant wesende een jonckman ende dese ondaft nijet wel konnende lyden ende verdraegen tegens den selven Jan Henricx seggende wat, ghij sit altijt en kijft ende alst te doen comt en hebt ghij geen handen. Twelck hoe wel den voornoemde Jan Henricx nijet veel en was te nae geseijt, heeft nochtans daerop voor antwoerde gegeven: "een hont en sal mij nijet bijten" ende heeft mitsdien mit een can ofte croes den selven suppliant datelicken nae zijn hooft geworpen, ende heeft voorts zijn mes tegens den suppliant vuijtgetoegen, ende zijn zijluijden aldaer inden gelage voorts over hoop gevallen. Ende eijntelick die voorschreven Jan Henricx vuijten huijse gelopen ende d' suppliant hem gevolcht wesende zijn voorts buijten den huijse miten anderen hantgemeen geworden. Sulcx dat die suppliant den selven Jan Henricx mit een brootmes een steecke gebrocht heeft daer aen hij etlicke tijtdaernae gestorven is. Ter oirsaecke vant welcke die baillu van Langerak den suppliant in rechten heeft doen roepen, ende vermits hij suppliant nijet en dorst compareren, heeft jegens hem voorts [...] sententie verworven daerbij die suppliant vuijt die selve heerlicheijt van Langerak gebannen is ende gecondemneerd in de boete daer toe staende, dwelcke naderhant betaelt is geworden'. De advokaat merkt verder op dat Ningen Jans:'vuijt enckel jonckheijt tot het voorschreven ongeluck onnoselick is gecommen, sonder dertoe gesint geweest te zijn off meijninge gehadt te hebben. Daert toe bij den voornoemde Jan Henricx grotelicx geirriteert ende geprovoceert sijnde. Te meer soo deselve Jan Henricx hem eerst bevochten ende sulcx mit een can off croes nae zijn hooft geslaegen ende voorts mit een opsteecker geaggresseert heeft. Waerover dat oick die vrunden vanden selven Jan Henricx hem suppliant tselve hebben vergeven ende geremitteert'. De schout van Langerak, als vertegenwoordiger van het gerecht die de oorspronkelijke straf had opgelegd, Hendrick Dircks als vader van het slachtoffer, voor hem zelf en voor zijn beide andere zonen, Cornelis en Adriaan Hendriks, en Thonis Lenaerts, Philips Sebastiaens en Jan Engberts, als zwagers van het slachtoffer, worden gedagvaard om op 7 januari 1594 voor het Hof te verschijnen. Noch de schout, noch de 'vrunden' van het slachtoffer verschijnen en laten zich evenmin door een procureur vertegenwoordigen. Dezelfde personen worden weer gedagvaard op de tweede zitting op 28 januari te verschijnen. Zij blijven afwezig. Een dag na de derde zitting op 19 februari 1594 wordt de kwijtschelding van de straf verleend.
56. 10 morgen land in Streefland in de Overstok, oost: de leenman (1569: weduwe Adriaan Maartensz. C.S.; 1602: weduwe en erven Paulus Adriaansz.), west: Cornelis Reinersz. (1569: Anton Pietersz.; 1602: Willem Antonsz. en Neeltje, diens zuster), gebruikt door de leenman en Adriaan, zijn broer. 11-12-1472: Laurens Gijsbertsz. bij opdracht, 6462 fo 29v-30. 9-11-1509: IJsbrand Adriaansz. bij dode van Adriaan Gijsbertsz., zijn vader, binnensjaars na de dood van Laurens Gijsbertsz., zijn oom, 6463 fo 51~ en fo 60v-61. Het leen 56 gesplitst in 56 A en 56 B. 56 A. De helft van het leen, (1569: jaarlijks 15 pond waardig). . .-.-1515: Gerard Reinersz. bij overdracht door IJsbrand Adriaansz., 6461 fo 91v-92. ..-.- 1569: Adriaan Paulusz. voor Adriana Paulusd., zijn zuster, die aankwam bij overdracht door Cornelis Woutersz., te Streefland vermeld, LRK 340 fo 30~. 15-1-1602: Cornelis Adriaansz. te Brandwijk bij dode van Adriana Paulusd., zijn moeder, 6465 fo 127v-128. 56 B. De helft van het leen. ..-.- 1515: Foppe Hugenz. bij overdracht door IJsbrand Adriaansz., 6463 fo 91~. Het leen 56 B gesplitst in 56 C en 56 D. 56 C. De helft van 5 morgen, gebruikt door de leenman, jaarlijks 7 pond 10s. waardig, (1657: zijnde 5 hont 55 roeden in Kortenbroek en 3 grienden aan de westzijde en een weiland over de tiendweg tussen de Brandwijkse kade of landscheiding en het halve diep van de Lek, oost: Floris Jacobsz. Vonk, west: Teun Piere weer). ..-.- 1569: Hubert Hubertsz., die aankwam bij overdracht door Bartholomeus Foppenz., te Noordeloos vermeld, LRK 340 fo 29v-30. 4-7-1587: Anton Arnoutsz. te Noordeloos voor Marietje Hubertsd., zijn vrouw, bij dode van Hubert Hugenz., haar vader, 6465 fo 128~. 15-1-1602: Willem Antonsz. te Streefkerk bij overdracht door Anton Arnoutsz. te Noordeloos voor Marietje Hubertsd., diens vrouw, 6465 fo 128129. 22-6-1657: Paulus Dirksz. te Streefkerk bij dode van Dirk Paulusz., zijn vader, Rep. fo 141. 56 D. De helft van het leen, jaarlijks 7 pond 10 s. waardig. ..-.- 1569: Sebastiaan Simonsz. voor Hildegonde Foppend., zijn moeder, die aankwam bij overdracht door Barbara Foppend., te Langerak vermeld, LRK 340 fo 30. 19-2-1602: Hendrik Pots te den Haag voor Adriaan Simonsz. te Langerak en Marietje Dirksd., gehuwd met Jan Willemsz. de Best, te Langerak bij dode van Sebastiaan Simonsz. hun broer en oom, waarna overdracht aan Willem Antonsz., 6465 fo 142-144 v.
SAD, weeskamer Langerak nr. 2., fol. 9. 10-6-1616: Op huiden zijn vergaderd geweest Wouter Lenaarts ter eenre ende Jan Aarts, wonende te Streefkerk in plaats van Cornelis Henrichs Uul (mits sijn innocentie), als rechte bloedvoogd van de weeskinderenvan Belitge Henricks verwekt door Wouter Lenaerts ter andere zijde. En verklaarden de beide comparanten dat zij met elkaar in aanwezigheid van Cornelis Henricx Uul nu ongeveer vier jaren geleden in presentie van Jan Willems de Best ende Pieter Pieters die toen schepenen dezer heerlijkheid waren, vertichting en accoord gemaakt te hebben betreffende het moederlijk erfdeel van de weeskinderen. Door het overlijden van de schout en door slordigheid van hem Wouter Lenaerts is dit akkoord niet geregistreerd. Ten eerste, Wouter Lenaerts zal blijven in het bezit van alle roerende goederen, mitsgaders tot zijn profijt hebben alle inkomende schulden, die hij nog moet innen. Hij neemt daar tegen alle uitgaande lopende schulden tot zijn last. Hij zal mede hebben het gebruik van het land dat de kinderen bezitten en de onroerende goederen totdat zij mondig zijn. En hiertegen heeft Wouter Lenaerts beloofd zijn vier weeskinderen met namen: Cornelis Wouters nu oud circa 19, Marichgen Wouters oud circa17, Dirrickgen Wouters oud circa 14 en Anna Wouters oud circa acht jaren, te onderhouden totdat zij mondig zijn en naar school te laten gaan. Daarop zal hij elk kind uitreiken 100 gulden en zal elk kind zijn deel hebben van het land en het onroerendgoed. dat Wouter Lenaerts en zijn overleden huisvrouw samen bezeten hebben en dat ruim elf morgen groot is.en waarvan een deel komt van de vader van Belitgen Henricx, Henrick Dirricx Mors Mits dat ook elk kind zijn of haar deel betaalt van de last die rust op de landerijen. Ook zullen de kinderen gemeen hebben alle kleding en kleijnodien van goud of zilver, die aan hun moeder behoord hebben. 'Item is mede geconditioneerd dat deselve Wouter Lenaerts de kinderen tharenmundige dage ofte ten houwwelick state commende, beneffens haer ordinaris cleeding sal doen maecken ende becostigen een goet eerlick sondaechs cleet'. Onder de bezittingen is een aenpaert van een huijsinge op de Wael, daer Henrick Dirricxsz Mors zalr., des voorsz. Belitgen Henricx vader in sijn leven in gewoont heeft
Jan trouwde met Marrigje Dirks, dochter van Dirk Simons en Onbekend.1 (Marrigje Dirks werd geboren omstreeks 1565 en overleed op 25 nov 1619 in Langerak.)
|